Waarom inflatie één groot denivelleringsmechanisme is
7 januari 2022
Omdat de inflatie tegenwoordig aan de zeer hoge kant is, wordt daar veel over geschreven en gepraat. Wat daarbij vaak te horen is van de centrale bankiers en zo goed als alle economen en beleidsmakers, is dat we het allemaal niet moeten overdrijven omdat inflatie weer zal zakken in loop van 2022, wanneer allerlei eenmalige factoren en statistische effecten uit de cijfers verdwijnen.
Dat is waar. Maar wanneer de inflatie zakt, zal er nog steeds sprake zijn van stijgende prijzen, ze zullen alleen minder hard stijgen dan in 2021. Over hoe gewenst het is dat de prijzen stijgen, dáár wordt nauwelijks over gesproken. Dat in een omgeving van behoorlijke technologische vooruitgang en globalisering, iets wat we in de afgelopen 50 jaar hebben gekend, de prijzen hadden moeten zakken (zoals in het verleden in soortgelijke omstandigheden gebeurde), daar heb ik eerder op deze plek geschreven. Dat ga ik niet herhalen. Wat ik in dit laatste stuk van dit jaar wil doen, is laten zien hoe het komt dat structurele inflatie de economie en samenleving verzwakt. Dat wil ik doen met het zogeheten Cantillon-effect, genoemd naar de Iers-Franse filosoof Richard Cantillon.
Het Cantillon-effect komt er in de kern op neer dat een overmatige groei van de geldhoeveelheid bevoordeelt diegenen die dicht bij de geldpersen zitten. Extra geld erbij drukken (vroeger letterlijk, nu natuurlijk ook en vooral giraal) jaagt na enige tijd inflatie omhoog. De crux zit in ‘na enige tijd’. Wie het geld dat bijgedrukt wordt als eerste krijgt, geeft dat meteen uit aan zaken waarvan de prijzen zich niet aangepast hebben aan die toename van de geldhoeveelheid. Doordat de bevoorrechten het geld uitgeven, komt het in omloop en jaagt de prijzen na enige tijd omhoog. Hoe verder weg je van de geldpers bent, des te later een deel van dat geld doorsijpelt naar je.
Tegen de tijd dat een overgrote meerderheid van mensen aan de beurt is, zijn de prijzen al lang en breed gestegen, hetgeen betekent dat niet alleen de koopkracht van dat extra geld gedaald is maar van ál het geld dat de mensen hebben, denk aan de spaarsaldi bijvoorbeeld. De Oostenrijkse econoom August von Hayek vergeleek het eens met honing. Als u honing gebruikt in uw thee, let er de volgende keer op hoe de honing zich verspreidt in het glas nadat u het erin hebt gedaan. U zult zien dat de honing eerst samenklontert in het midden om vervolgens langzaam te gaan verspreiden. Zo werkt de verspreiding van het extra gedrukte geld.
Wie zitten er, in dat monetaire theater, op de eerste rij? Dat is de financiële sector en grote bedrijven. Ver achterin vinden we de middenklasse bijvoorbeeld. Naarmate de stroom van extra geld doorsijpelt naar anderen, stijgen de prijzen, zoals net gesteld. Tegen de tijd dat het extra geld de grote massa bereikt, zijn de prijzen al gestegen. Vandaar dat we inflatie het beste kunnen zien als een soort regressieve belasting voor de samenleving of een soort omgekeerde, verborgen, uitkering.
Die groep op de eerste rij, is per definitie niet zo omvangrijk. Vergelijk het met een concert in het Carré: duizenden zitten er in de zaal maar er is maar een klein groepje die plaats kan nemen op de eerste rij. Met andere woorden, de groep die profiteert van te veel geld drukken is klein; de groep die er juist onder lijdt daarentegen is juist zeer groot. Dít is de verklaring voor de werkelijkheid, waarin 1 procent of 5 procent van de bevolking behoorlijk geprofiteerd heeft van het gelddrukfestijn die de centrale banken al decennialang aan het uitvoeren zijn terwijl de andere 99 of 95 procent, er juist bekaaid vanaf is gekomen.
Maar het is daarmee géén zero sum game! De voordelen voor de kleine groep zijn niet gelijk aan de nadelen voor de grote groep. Het is geen zero sum game omdat het feit dat een toename van de geldhoeveelheid anders wordt ervaren door verschillende groepen en op verschillende tijden wat onvermijdelijk leidt tot voordelen voor de ene en nadelen voor de andere groep, zorgt voor toenemende ongelijkheid. Die ongelijkheid op zijn beurt verzwakt de middenklasse en leidt daarmee tot economische, politieke en maatschappelijke instabiliteit omdat een sterke middenklasse de lijm is die een samenleving bij elkaar houdt.
Dat, toenemende ongelijkheid en alles wat daaruit voortvloeit, is aan de gang sinds 1971. Waarom 1971? Omdat ons geldstelsel sinds dat jaar gekenmerkt wordt door overmatige groei van de geldhoeveelheid wat op zijn beurt mogelijk werd gemaakt door het besluit uit 1971 om de dollar los te koppelen van goud (voor de liefhebber: ik heb daaraan een boek gewijd, ‘Keerpunt 1971’, dat inmiddels de 4de druk beleeft).
Overigens: mocht u zich nu afvragen, ‘maar wat is te veel geld?’. Een goede stelregel is dat als de geldhoeveelheid harder groeit dan de reële economische groei, er te veel gedrukt wordt. In de grafiek hieronder geeft de blauwe lijn de groei van de geldhoeveelheid in de eurozone sinds de invoering van de euro. De rode lijn is de reële economische groei. Elk commentaar is overbodig lijkt me.
Het bovenstaande laat zien dat bijvoorbeeld het kapitalisme en de vrijemarktwerking de schuld geven voor toegenomen en toenemende ongelijkheid, onjuist is. Het is juist het uitschakelen van dat mechanisme en vriendjeskapitalisme – denk aan die eerste rij – waar het probleem schuilt. Het is dan ook pervers dat quantitative easing en officiële rente op 0 procent houden, samen een zeer ruim monetair beleid, wordt verkocht als het beleid dat nodig is om de toegenomen ongelijkheid te verkleinen. In werkelijkheid is die ongelijkheid juist toegenomen sinds 1971 door het (zeer) ruime monetaire beleid! Dus als u de volgende keer een beleidsmaker of econoom hoort zeggen dat ruim monetair beleid goed is voor de bevolking of inflatie de smeerolie van de economie is, denk aan het Cantillon-effect. Inflatie heeft verstrekkende maatschappelijke gevolgen maar inflatie komt niet uit de lucht vallen, het is het gevolg van het gevoerde monetaire beleid.
Het Cantillon-effect is de reden waarom we nooit de gewone burger, als de inflatie hoog is, horen zeggen ‘ach, niets aan de hand, het is niet erg, integendeel’ maar dat wel horen van de happy few op de eerste rij.
Het goede nieuws is dat voor diegenen achter de eerste rij er wel degelijk een manier bestaat op die eerste rij te komen! Tegenwoordig is het zo dat de verwachting alleen al dat de geldpersen aan zullen gaan c.q. aan zullen blijven, de prijzen op de beurzen omhoog stuwt. Beleggen is dan dé manier om uit de achterste rijen via de kortste en een snelle route, naar de eerste rij te springen. Beleggen is het middel voor diegenen die lijden onder stijgende geldhoeveelheid dat lijden om te buigen in een voordeel.